Verhalen in het landschap……… Tsjûkemar
‘Tsjûke en Marchje’
Heel lang geleden moet het meer gewoon een stuk land zijn geweest. Twee boerinnen waren klaar met het melken van de koeien. De ene boerin, Tsjûke, droeg een juk met twee emmers melk, en de ander, Marchje, liep zonder melk. Er was een brandje ontstaan, hoe is niet bekend. Marchje zei tegen Tsjûke: ‘Als je de melk op het vuur gooit, gaat het vuur uit.’ Maar Tsjûke wou haar melk niet kwijt raken. ‘Laat maar branden, het is ons land niet’ zei Tsjûke. Het vuur werd groter en waar het land uit veen bestond, kwamen grote gaten in het land welke later met water werden gevuld. Door stormen werden de gaten groter geslagen en zo is de Tsjûkemar ontstaan. Het beeld is van Tsjûke en Marchje kwam ik tegen bij het gemaal in Echten, beide vrouwen staan aan de rand van het water.
“De Brette Hoanne”
Een van de typische kleine water- en ijsherbergjes, waarmee Friesland voorheen bezaaid is geweest, was ,,De Brette Hoanne” aan het Tjeukemeer op de hoek, waar de Lemsterrijn in het meer uitmondt. Er was daar vroeger veel drukte van schippers, die er aanlagen en van lui van het dorp, die er met lange avonden ook een gezellig onderdak vonden. Wanneer in de winter het ijs sterk was kwamen van heinde en ver de paren en de ‘kloften’, die op schaatstocht overal ‘aanstaken’, wat warms gebruiken en ‘foar de fioele gynge’, er leuk dansten. Daar heeft ook de Brette Hoanne zijn aandeel in gehad.
Maar wat heeft deze herberg te maken met gebraden haan zult u denken. De volksmond verhaalt daaromtrent, het volgende:
De kastelein aldaar had indertijd nogal hinder van schippersvolk, dat ’s winters in de nabijheid door de vorst overvallen werd en dan uit verveling en balorigheid allerlei streken uithaalde, welke de kastelein lang niet altijd naar de zin waren. De vrijpostigheid werd soms zover gedreven, dat zelfs de pot op ’t vuur niet veilig bleek te zijn, als de varensgezellen in de jachtweide zich om de haar gezet hadden. Toen de kasteleinse zich hierover eens weer bij haar man beklaagde, besloot hij afdoende een eind aan dat ‘sline’ te maken. Hij liet zijn vrouw een kat braden, waaruit de beentjes van te voren zoveel mogelijk verwijderd waren. Aldus geschiedde. Zodra nu het bradende poesje in de gelagkamer zijn heerlijke geuren te midden van het varensvolk verspreidde, werd al gauw aan den herbergier gevraagd, wat voor lekkers hij thans in den pot had, waarop hij droogjes antwoordde: ‘een haan!’. Vervolgens liet hij zijn gasten een poosje alleen, en ook thans konden zij de verleiding niet weerstaan, om van gelegenheid gebruik te maken en eens te gaan snoepen, met het gevolg, dat toen de kastelein weer bij zijn tapkast terugkeerde, de vermeende haan zo goed als geheel opgepeuzeld was. In plaats van daarop hun verontschuldiging aan te bieden, durfden de varensgezellen nog te snoeven over de ‘grap’ doch toen vervolgens de kastelein op zijn beurt voor de dag kwam met de mededeling, dat het zijn ‘âld boarre’ was geweest, waarvan zij gesmuld hadden, keken zij lelijk langs hun neus, terwijl de herbergier en zijn vrouw in hun vuistje lachten en de laatste niet kon nalaten uit te roepen: ‘Sa komme de slynders ta pas!’ Op weerwraak zinnend, dropen de kornuiten af, doch konden niet verhinderen, dat het herbergje sedertdien de naam kreeg van ‘De Brette Hoanne’ en het draagt deze naam nog tot op hedendag.
Mooie verhalen in het landschap, waar water elke seconde verandert, waar wind vrij spel heeft. Waar uit de schaduw schaduwen groeien, waar een barst zwermt door de huid van het landschap, de einder ver is en waar de vloer golft, zichtbaar onzichtbaar.